We are apologize for the inconvenience but you need to download
more modern browser in order to be able to browse our page

Download Safari
Download Safari
Download Chrome
Download Chrome
Download Firefox
Download Firefox
Download IE 10+
Download IE 10+

De jaren ’60 en ’70

Het verhaal van de geschiedenis van 50 jaar migratie van Marokkaanse Nederlanders is verbonden met de wijze waarop zij invulling gaven aan hun burgerschap.
Belangrijke en bepalende kaders hiervoor kwamen voort uit het Nederlandse minderhedenbeleid-en later het integratiebeleid, maar ook uit de politieke en maatschappelijke debatten over integratie en discriminatie. Daarom besteden we in dit hoofdstuk ook aan deze onderwerpen aandacht.

 

Veel arbeidsmigranten waren in de jaren voor de totstandkoming van het verdrag al naar Nederland gekomen. Ze waren nodig vanwege de groeiende economie en de opbouw van Nederland na de Tweede Wereldoorlog. Vooral jonge, getrouwde mannen uit de Rif, een gebied in het noorden van Marokko, kwamen om geld te verdienen voor het thuisfront. Eigenlijk zouden ze na een paar jaar werken teruggaan, maar dat liep anders. Veel mensen haalden hun gezin hiernaartoe en bleven.

Wervingsakkoorden

In de naoorlogse jaren van wederopbouw was er in eerste instantie vooral sprake van emigratie uit Nederland. Nederlanders emigreerden in die jaren naar landen als Australië, Nieuw-Zeeland, Canada en de Verenigde Staten op zoek naar een betere toekomst.
Vanaf eind jaren ’50, begin jaren ’60 ontstond er in Nederland een gebrek aan arbeidskrachten. Het bedrijfsleven ging op zoek naar arbeidskrachten en kreeg hierbij later steun van de overheid. Regeringen van VVD en de partijen die later het CDA zouden vormen (KVP, CHU, ARP) sloten wervingsakkoorden met Italië en Spanje (1960 en 1961), Portugal (1963), Turkije (1964), Griekenland (1964), Marokko (1969), Joegoslavië (1970) en Tunesië (1970).
Op grond van het wervingsverdrag met Marokko kwamen er tussen 1969 en 1973 naar schatting 4000 personen naar Nederland.

Spontane migratie

De gastarbeiders werden niet alleen geworven, maar kwamen ook op eigen houtje (‘spontane migratie’) naar Nederland. Een deel van hen kwam al jaren voordat het wervingsakkoord werd gesloten.
Ze verlieten Marokko meestal omdat de economische perspectieven in dat land slecht waren. De werkgevers waren blij met de spontane migratie: het scheelde hen wervingskosten en reiskosten. De arbeiders konden tot halverwege de jaren 60 gemakkelijk een verblijfsvergunning krijgen, ook als ze op eigen houtje waren gekomen.

Uit welke delen van Marokko komen de Marokkaanse Nederlanders?

In 2009 probeerden het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS) en het Nederlands Interdisciplinair Demografisch Instituut (NIDI) op grond van de beschikbare gegevens in een artikel vast te stellen uit welke Marokkaanse regio’s en provincies Nederlandse Marokkanen afkomstig zijn. Ze concludeerden dat de Noord-Marokkaanse provincies Nador (6,9%), Al Hoceima (5,3%), Tetouan (2,8%) de belangrijkste herkomstprovincies zijn, gevolgd door Taza (tussen het Rif-gebergte en Midden-Atlas) en de grote steden Ouarzazate, Tanger, Casablanca, Meknes, Fes, Marrakech en Rabat. (Zie ook de illustratie hiernaast van NIDI en CBS).

Fasen van immigratie

De eerste fase van immigratie, de arbeidsmigratie, liep volgens de onderzoekers van CBS en NIDI van begin jaren 60 tot en met 1973. In deze periode kwam iets meer dan een kwart van de Marokkanen uit de provincie Nador, maar er kwamen er relatief ook veel (20%) uit grote steden als Casablanca, Marrakech en Rabat. Dit kwam omdat tijdens de officiële werving door de Nederlandse overheid (van mei 1969 tot 1973) voornamelijk buiten de Rifprovincies werd geworven. Riffijnen kwamen vooral via tussenpersonen.
Verder kwam 10 procent in deze periode uit elk van de provincies Al Hoceima en Tetouan, en een kleine 5 procent uit de provincie Taza, grotendeels via Frankrijk. In de tweede fase van de immigratie, de fase van gezinshereniging, van 1974 tot en met ongeveer 1989, was het aandeel uit Nador en Al Hoceima groter en dat van de stad kleiner. Volgens de onderzoekers komt dit omdat immigranten uit de steden over het algemeen veel eerder tot gezinshereniging overgingen dan degenen uit Noord- en Oost-Marokko.
De immigranten uit de stad waren een stedelijke omgeving gewend en voelden zich mogelijk daardoor eerder thuis in een stad in Nederland. Hun vrouwen waren ook een stedelijke omgeving gewend. Voor de mensen van het platteland gold dit niet.

Bij wat voor soort bedrijven werkten de Marokkaanse gastarbeiders?

In het boek Marokkanen in Nederland. De pioniers vertellen van Nadia Bouras, Annemarie Cottaar en Fatiha Laouikili worden de verhalen de eerste gastarbeiders fraai en goed gedocumenteerd beschreven. In dit boek worden onder andere de volgende sectoren en bedrijven genoemd waar veel Marokkaanse gastarbeiders gingen werken: mijnbouw (staatsmijnen, Heerlen), autoindustrie (DAF, Born; Ford, Amsterdam), textiel (Bamshoeve, Enschede; De Batavier, Winterswijk), voeding (De Gruyter, Den Bosch; Compaxo, Gouda), chemie (Chemie, Heerlen), bouw (Neduco, Helden), beton (Bonna, Vianen), slacht (Ruardy, Alphen aan de Rijn) en conserven (Koen Visser, Oud Beijerland). Daarnaast werkten Marokkaanse gastarbeiders bijvoorbeeld in de scheepsbouw (NDSM), bij Thomas en Drijver (conserven), Zuivelfabriek Frico (nu onderdeel van Campina) of bij Wasserij Hoketex.

Huisvesting

Er was voor de gastarbeiders in de jaren ’60 en begin jaren ’70 voldoende werk, maar niet voldoende woonruimte. Veel bedrijven zochten voor hun werknemers een plekje bij gastgezinnen. Soms ging dit via kerkelijke organisaties. Daarnaast werden er huizen gehuurd en barakken geplaatst op fabrieksterreinen.
De groepen die zonder wervingscontract kwamen, moesten zelf huisvesting zoeken. Enkele particulieren openden pensions voor gastarbeiders. Sommige pensions werden gestart door gastarbeiders die al langer in Nederland woonden.
In diverse pensions waren de leefomstandigheden bar slecht. Bijvoorbeeld omdat te veel mannen in een te kleine en slecht onderhouden ruimtes leefden. Er zijn zelfs gevallen bekend van arbeiders die in kippenhokken leefden. Door Nelly Soetens, een bekende activiste van het Aktie Komitee Pro Gastarbeiders, werd een zwartboek opgetekend met verhalen uit de pensions. Toen in 1975 de gezinshereniging op gang kwam, nam de vraag naar gezinswoningen toe en de pensionhuisvesting geleidelijk af. Om in aanmerking te komen voor gezinshereniging moesten Marokkaanse arbeiders kunnen bewijzen dat ze in het bezit waren van een woning. Veel migranten kozen voor een goedkope huurwoning, een ander deel besloot een huis te kopen. Sommigen van hen kregen in de jaren ’80 te maken met schuldenproblematiek, omdat ze hun baan verloren en hun hypotheek niet meer konden betalen. Eind jaren 80 waren diverse acties gericht op kwijtschelding van hypotheekschulden.

Gezinsvorming of -hereniging

Aanvankelijk gold een wachttijd van twee jaar om het gezin over te laten komen, maar die termijn werd in 1966 voor Turken en in 1970 voor Marokkanen teruggebracht tot een jaar. Dit gebeurde vooral op aandringen van de Katholieke Volkspartij (KVP) en de VVD.
Nederland sloot op 14 februari 1972 een sociaal verdrag met Marokko dat op 8 juni 1972 als hamerstuk door het parlement werd goedgekeurd. Een artikel in het verdrag bepaalde dat de kinderbijslag voor in Marokko verblijvende kinderen rechtstreeks werd uitbetaald aan degene die met de zorg voor die kinderen was belast. Omdat de gezinshereniging nog grotendeels op gang moest komen, betekende dit dat de Sociale Verzekeringsbank de kinderbijslag naar Marokko stuurde. Dit geld werd destijds via la Caisse Nationale de Sécurité Sociale, een Marokkaanse overheidsinstantie, overgemaakt. Dit versterkte volgens onderzoeker Nadia Bouras de afhankelijkheid van Marokkaanse migranten van de Marokkaanse overheid en Marokkaanse organisaties.