We are apologize for the inconvenience but you need to download
more modern browser in order to be able to browse our page

Download Safari
Download Safari
Download Chrome
Download Chrome
Download Firefox
Download Firefox
Download IE 10+
Download IE 10+

Vreemdelingenwet

In het bijzonder bij het ministerie van Justitie en bij de vakbonden bestonden zorgen over de toeloop van migranten en mogelijke integratieproblemen en spanningen tussen bevolkingsgroepen. Dit leidde tot een nieuwe Vreemdelingenwet in 1967 die bepaalde dat burgers van buiten de EEG die langer dan drie maanden wilden blijven, voor hun vertrek uit het buitenland een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) moesten aanvragen. Spontane migranten zonder mvv waren vanaf dat moment ‘illegaal’. Het aantal spontane arbeidsmigranten nam hierdoor tot verdriet van de werkgevers af. Tegelijkertijd ontstond er een grote groep gastarbeiders zonder geldige documenten (illegalen).
In 1970 stuurde minister van Sociale Zaken Bauke Roolvink (ARP/CDA) de Nota inzake buitenlandse werknemers naar de Tweede Kamer. In deze nota werd ervoor gepleit arbeidsimmigranten aan te trekken, maar werd ook een onderzoek naar de macro-economische kosten en baten van de gastarbeid aangekondigd. De komst van buitenlandse arbeiders was volgens het kabinet mede noodzakelijk omdat in Nederland te weinig gehuwde vrouwen werkten. Toch werd nadrukkelijk gesteld: “Nederland is geen immigratieland”. De banden van migranten met hun herkomstland werden in de nota positief benaderd, omdat ze konden bijdragen aan remigratie.

Generaal pardon

In reactie op de nota pleitten werkgevers in die tijd voor een generaal pardon voor illegalen, hoewel het ook om een pardon voor de werkgevers ging die ‘spontane werknemers’ in dienst hadden. De vakbeweging was destijds tegen een generaal pardon, omdat dat zou leiden tot een volgend generaal pardon.

Oprotpremie

Het kabinet-Den Uyl stelde onder andere een ‘bevriezing’ van het aantal gastarbeiders voor, strafbaarstelling van werkgevers als zij illegale gastarbeiders in dienst hadden en een premie van ongeveer 5000 gulden voor de buitenlandse werknemer die zou terugkeren naar zijn vaderland. Met dat laatste, een “oprotpremie” had een groot deel van de Tweede Kamer veel moeite.
De fracties die het CDA waren gaan vormen, pleitten voor een generaal pardon voor illegalen, maar het kabinet Den Uyl meende dat een aankondiging van een generaal pardon een nieuwe (illegale toestroming) zou kunnen uitlokken.

Kerk-Marokkanen

Uiteindelijk kwam er toch een regeling voor ongeveer 15000 arbeiders zonder geldige papieren. Een deel van de Marokkaanse arbeiders viel daarbuiten: zij beschikten niet over papieren als een (geldig) paspoort of een werkgeversverklaring waaruit bleek dat ze 6 jaar of langer in Nederland werkten. Sommige werkgevers weigerden zo’n verklaring af te geven, omdat ze bang waren dat ze daardoor alsnog de premies moesten betalen die ze jarenlang hadden weten te ontduiken.
Om uitzetting te voorkomen gingen op 7 november 1975 in totaal 182 Marokkaanse arbeiders in hongerstaking.
De grootste groep zat in de Mozes- en Aaronkerk op het Waterlooplein, maar ook in Utrecht en Den Haag gingen Marokkanen in hongerstaking in kerkgebouwen. Onder leiding van het Komitee Marokkaanse Arbeiders in Nederland (KMAN) wisten de 182 in de Nederlandse samenleving een enorme solidariteitsbeweging op gang te brengen van kerken, vakbonden, politieke partijen. Na toezeggingen van staatssecretaris Henk Zeevalking van Justitie werd de hongerstaking op 15 november 1975 opgeheven, maar de kwestie sleepte voort. In 1978 volgde een nieuwe hongerstaking in de rooms-katholieke kerk De Duif op de Prinsengracht. Het leidde op 17 oktober 1978 tot een verblijfsvergunning voor de 182 Marokkanen.

Marokkaanse zelforganisaties

Vanaf de eerste jaren, maar zeker vanaf de jaren ’70 en ’80 hebben Marokkaanse Nederlanders zich georganiseerd in eigen organisaties, die ook wel ‘zelforganisaties’ of ‘migrantenorganisaties’ worden genoemd. Er zijn honderden van deze organisaties geweest. Een deel van deze organisaties bestaat nog steeds.
Er zijn landelijke en lokale organisaties. Enkele organisaties richten zich op Marokko, maar het merendeel is vooral bezig met het leven in Nederland. Er zijn organisaties die zich op de gehele (lokale) Marokkaanse gemeenschap richten, maar ook organisaties van en voor specifieke doelgroepen als vrouwen, jongeren, ouderen of mensen uit een specifiek deel van Marokko. Daarnaast zijn er organisaties die zich op specifieke activiteiten richten (cultuur, religie, sport). Er werd en wordt nog steeds op deze organisaties een beroep gedaan om doelgroepen te bereiken die door reguliere instellingen vaak moeilijk bereikt kunnen worden.

KMAN

De meest invloedrijke Marokkaans Nederlandse zelforganisatie is ongetwijfeld het Komitee Marokkaanse Arbeiders in Nederland (KMAN) geweest. Het KMAN werd op 13 september 1975 opgericht door onder andere Abdou Menebhi met steun van het Buitenlandse Arbeiders Kollektief (BAK). Geïnspireerd door vergelijkbare Franse organisaties wilde het KMAN de belangen van Marokkaanse arbeiders in Nederland behartigen en stelling nemen tegen bemoeienis van de Marokkaanse overheid met de Marokkaanse diaspora via organisaties als Amicales. Ook gaf het KMAN het blad De Marokkaanse Arbeider vanaf 1976 uit. Het KMAN werd al snel onderdeel van een veel grotere sociale beweging en kreeg een breder werkterrein: van emancipatie en participatie van de eigen achterban, de strijd tegen racisme en discriminatie tot het stimuleren van economische en democratische ontwikkeling van (Noord-)Marokko. Vanuit het KMAN werd 21 maart 1992 de grootste landelijke demonstratie uit de Nederlandse geschiedenis tegen racisme georganiseerd.
Vanuit het organiserend comité 21 maart werd in 1992 ook de organisatie Nederland Bekent Kleur (NBK) opgericht in de beginjaren ook gehuisvest in het pand van het KMAN.
Het KMAN was een landelijke organisatie, maar had ook lokale afdelingen en afsplitsingen, zoals het KMAR in Rotterdam en de AMMU in Utrecht.
Om aandacht te vragen voor de mensenrechtensituatie in Marokko, richtte het KMAN het Marokkokomitee op.

Amicales

In 1973 werd in Marokko de Fédération des Amicales des Travailleurs et des Commerçants en Europe opgezet, kortweg de Amicales. De eerste Nederlandse afdeling werd in december 1974 in Utrecht opgericht, kort daarop gevolgd door een Rotterdamse afdeling.
Deze organisatie was formeel een belangenorganisatie voor Marokkaanse arbeiders in het buitenland, maar in de praktijk was het vooral een instrument van het regime van de Marokkaanse Koning Hassan II om grip te houden op de Marokkaanse arbeiders in het buitenland en hun loyaliteit aan de Marokkaanse staat te behouden en te versterken. De Amicales bedreigden, intimideerden en rapporteerden ieder die niet binnen het gareel bleef en bijvoorbeeld kritiek uitte op het Marokkaanse regime. In sommige gevallen werd er ook geweld gebruikt, bijvoorbeeld tegen het KMAN-kantoor, KMAN-voorman Abdou Menebhi en de imam van de El Kabir-moskee.
Mohammed Rabbae gaf de Amicales de bijnaam ‘het verlengstuk van het Marokkaanse fascistische regime’.
Eind jaren ‘80 trok koning Hassan zijn handen af van de Amicales, waarvan de voormannen inmiddels ook verdacht werden van drugshandel. De organisatie stierf daarna een langzame dood.

Stichtingen Bijstand Buitenlandse Werknemers

De Stichtingen Bijstand Buitenlandse Werknemers waren welzijnsorganisaties die hulpverlening boden aan en activiteiten voor migranten organiseerden en hun organisaties (financieel) ondersteunden.
Activiteiten waren vaak gericht op het behoud van de culturele identiteit en de banden met het land van herkomst. Deze vorm van categoraal welzijnswerk groeide in de loop der jaren uit tot een landelijk dekkend netwerk van 18 regionale Stichtingen Bijstand Buitenlandse Werknemers (SBBW’s). De 18 stichtingen hadden een landelijke koepel, de Landelijke Stichting Bijstand Buitenlandse Werknemers (LSBBW), die in 1974 werd omgedoopt tot Nederlands Centrum Buitenlanders (NCB). De SBWW’s werden later Regionale Centra Buitenlanders genoemd of werden vernoemd naar de plaats van vestiging, zoals bijvoorbeeld het Amsterdams Centrum Buitenlanders (ACB). Deze Centra Buitenlanders opereerden als steunfuncties. Ze adviseerden (lokale) overheid
en instellingen bij het ontwikkelen van diversiteitsbeleid, ontwikkelden projecten en ondersteunden migrantenorganisaties. Zo werkten er in de jaren ’80 en ’90 via het ACB erkend gewetensbezwaarden bij Amsterdamse migrantenorganisaties, waaronder het KMAN.

Steuncomités

Naast de door de overheid opgezette SBWW’s ontstonden er ook werkgroepen en steuncomités die opkwamen voor de belangen van (illegale) buitenlandse arbeiders. Ze boden hulpverlening, maar organiseerden ook Nederlandse taallessen en voorlichting over de Nederlandse samenleving, kwamen in het verweer tegen zowel Amicales als het beleid van de overheid en maakten zich hard voor betere huisvesting van buitenlandse arbeiders. Voorbeelden van steuncomités waren het Buitenlandse Arbeiders Kollektief (BAK) in Amsterdam, de Gastarbeidwinkel in Nijmegen, Aktie Komitee Pro Gastarbeiders en BAKO in Rotterdam, de Werkgroep Internationaal Beleid in Utrecht en de Werkgroep Buitenlandse Arbeiders in Leiden. In Amsterdam was het KMAN opgericht met steun van het BAK en in Rotterdam werd het Marokkaanse Arbeiderskomitee opgericht met steun van Aktie Komitee Pro Gastarbeiders.

Aanzet tot minderhedenbeleid

Het eerste kabinet Van Agt dat in 1977 aantrad, leverde de eerste minister die verantwoordelijk was voor het minderhedenbeleid. Dit werd VVD-leider en minister van Binnenlandse Zaken Hans Wiegel. Tot die tijd was het beleid dat gericht was op de participatie en integratie van gastarbeiders bijzonder versnipperd geweest. De ministeries van Justitie en Buitenlandse Zaken gingen over het toelatingsbeleid. De ministeries van Onderwijs en Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk (CRM) waren verantwoordelijk voor wat we nu inburgering zouden noemen, Sociale Zaken ging over de werkgelegenheid en het ministerie van Volkshuisvesting over het wonen van de nieuwe Nederlanders.
Daarnaast was er specifiek beleid voor bijvoorbeeld Molukkers, buitenlandse werknemers, Surinamers, Antillianen, zigeuners, woonwagenbewoners en vluchtelingen.
Op 9 mei 1979 presenteerde de WRR het rapport Etnische minderheden. Gastarbeiders werden voortaan etnische minderheden genoemd. In het WRR-rapport werd de verwachting uitgesproken dat een deel van de immigranten in Nederland zou
blijven. Daarnaast werd aandacht gevraagd voor discriminatie, grote werkloosheid, slechte huisvesting en moeilijke aanpassing van de tweede generatie.
Omdat de terugkeer nog steeds een optie was, werd ook aandacht besteed aan “eigen taal en cultuur”. De WRR waarschuwde ook dat het effect van beleidsmaatregelen
niet moest worden overschat.

Media

De VARA begon halverwege de jaren zestig met wekelijkse radioprogramma’s voor ‘gastarbeiders’.
Deze programma’s werden overgenomen door de Nederlandse Radio Unie (NRU) die in 1969 met de Nederlandse Televisie Stichting (NTS) de Nederlandse Omroep Stichting (NOS) zou vormen. In 1975 startte de NOS het programma ‘Paspoort’ waarin informatie werd gegeven over de Nederlandse samenleving en nieuws gebracht uit het land van herkomst. Later volgden programma’s als ‘Radio Thuisland’ (met Ahmed Aboutaleb), ‘Jaouzaz’, ‘Najib’, ‘Aktuel’ en later ‘Meer op Zondag’, het ‘Allochtoon Video Circuit’ en lokale omroepen waarvan Migranten Televisie (MTV, later Migranten Televisie Nederland, MTNL) en Samenwerkingsverband Etnische Groepen Lokale Omroepen (SEGLO) de bekendste waren.

Discriminatie en racisme

Vooral door de vakbonden en de linkse partijen werd in de jaren ’60 en ‘70 gewezen op het onbehagen onder de Nederlandse bevolking en mogelijke spanningen tussen bevolkingsgroepen. Over discriminatie of racisme werd in die jaren weinig gesproken.
In de Nota inzake buitenlandse werknemers (1970) werd “de noodzaak van wederzijdse aanpassing” benadrukt en de bereidheid bij de Nederlandse bevolking om “een voor haar vreemde groep met afwijkende gewoonten etc. te aanvaarden.” Er werd onder andere voorlichting aan de Nederlandse bevolking bepleit “waarbij vooral ook “de positieve beïnvloeding van andere culturen op onze samenleving niet uit het oog mag worden verloren.”
In 1972 vonden in de Rotterdamse Afrikaanderwijk de eerste rassenrellen plaats, vier jaar later was het weer raak in Schiedam. In de jaren daarna werd Nederland steeds vaker geconfronteerd met discriminatie, de opkomst van extreemrechtse partijen en met racistisch geweld. Als reactie hierop ontstonden er ook steeds meer anti-racisme organisaties, vaak op initiatief van organisaties van Nederlanders met een migratieachtergrond, waaronder het KMAN, AMMU in Utrecht en Amal in Nijmegen.