Vanaf eind jaren ’80, maar vooral in de jaren ’90 ontstonden er onder Marokkaanse Nederlanders organisaties die zich inzetten voor de emancipatie van LHBT’ers en Imazighen
LHBT’ers
Er zijn geen landelijke cijfers bekend over het aantal Marokkaanse Nederlanders dat zichzelf als LHBT’er beschouwt. Uit Amsterdams onderzoek blijkt dat in die stad ongeveer 5,5% van de Marokkaans Nederlandse mannen en 2,1% van de Marokkaans Nederlandse vrouwen zichzelf als homoseksueel ziet. Hoewel steeds meer Marokkaanse Nederlanders volgens SCP-onderzoeken vinden dat homoseksuele mannen en vrouwen hun leven moeten kunnen leiden zoals ze willen, vond slechts 9% van de Marokkaanse Nederlanders het in 2015 niet problematisch wanneer een kind een relatie zou krijgen met iemand van hetzelfde geslacht.
In de jaren ’80 meldden de eerste Marokkaans Nederlandse jongeren zich bij het COC. Dat leidde tot de oprichting van het project Strange Fruit dat vooral voor Marokkaans Nederlandse en Turks Nederlandse jongeren was bedoeld. Er werden onder andere gesprekken, Arabische avonden en iftars tijdens de ramadan georganiseerd.
In de jaren daarna volgden diverse andere initiatieven waaronder het Arabische cafe Habibi Ana, stichting Secret Garden, Malaica, Pink Marrakesh en stichting Maruf voor queer moslims.
In 2001 ontstond er in de media, maar ook in de Marokkaanse gemeenschap veel ophef over uitspraken van de imam El Moumni die onder andere beweerde dat “homoseksualiteit schadelijk is voor de samenleving in het algemeen en in het bijzonder voor de Nederlanders”. Organisaties als bijvoorbeeld KMAN, Emcemo, jongerencentrum Argan en SMN spraken zich geregeld uit voor homo-acceptatie en organiseerden projecten of bijeenkomsten over het thema. De Unie van Marokkaanse Moslimorganisaties in Nederland (UMMON) was in 2006 betrokken bij het project Een Veilige Haven, een project voor moslim LHBT-jongeren.
In 2014 voer voor het eerst een Marokkaanse boot mee tijdens de jaarlijkse Canal Pride in Amsterdam en speelde acteur Fahd Larhzaoui de solo-voorstelling Schijn over hoe hij zichzelf kan zijn zonder zijn familie te verliezen. In 2019 speelt hij Shirt uit Fahd over de pijn na zijn coming out.
In 2015 debuteerde oud GroenLinks politicus Tofik Dibi als schrijver en had hij zijn coming out met de fraaie roman Djinn.
Imazighen
Naar schatting 75-80% van de Marokkanen in Nederland zijn Imazighen (Berbers). Dit betekent dat er in 2019 ongeveer 300.000 Imazighen in Nederland wonen. Het merendeel (70%) van hen is uit het Rifgebied afkomstig waar Tarifiyt wordt gesproken.
Een kleiner deel is afkomstig uit het Sousgebied en de Midden-Atlas, waar respectievelijk het Tasjelhiyt (ofwel Tasusiyt) en het Tamazight gesproken wordt.
In de jaren ’60, ’70 en begin jaren ’80 was er nog weinig aandacht voor deze culturele achtergrond van het merendeel van de Marokkaanse Nederlanders.
Allereerst omdat dit ook in Marokko het beleid was.
Daar werd door de regering een actieve arabiseringspolitiek gevoerd. Pas in 2011 werden de Berbertalen in de Marokkaanse grondwet erkend. Daarnaast waren de eerste Marokkaans-Nederlandse organisaties, inclusief de moskeeorganisaties en de Nederlandse overheid, vooral gericht op de Marokkaans-Arabische
cultuur.
In de jaren ’80 kwam er langzaam meer aandacht voor de Berberculturen en verzet tegen de arabisering in Marokko en Nederland. De eerste initiatieven, zoals Izaouran en Syphax, waren kleinschalig en richtten zich vooral op Marokko, maar dankzij verandering van de politieke koers in Marokko en de mogelijkheden die internet biedt, ontstonden er vanaf de jaren ’90 zowel online als offline steeds meer initiatieven.
De meeste initiatieven waren afkomstig van hoogopgeleide en gevluchte studenten en/of de tweede generatie Marokkaanse Nederlanders. De laatste jaren steunt een deel van de Marokkaanse Nederlanders actief de Hirak, de opstand die het najaar van 2016 in De Rif uitbrak na de dood van visverkoper Mohsin Fikri.
Aandacht voor criminaliteit onder Marokkaanse jongeren
Halverwege de jaren 80 kwam er voor het eerst aandacht voor criminaliteit onder Marokkaans-Nederlandse jongeren, bijvoorbeeld voor ‘randgroepjongeren’ op de West-Kruiskade in Rotterdam. In 1986 verschenen twee onderzoeksrapporten over de jongerenproblematiek: criminoloog en antropoloog Hans Werdmölder presenteerde in mei zijn onderzoeksrapport “Van vriendenkring tot randgroepen” en de gemeente Utrecht kwam met het rapport “Marokkaan en verslaafd” over Marokkaanse jongens in Hoog Catharijne. De media-aandacht werd in 1988 versterkt door een rapport van de gemeente Amsterdam over bendevorming onder Marokkaanse jongeren in de binnenstad aldaar.
De conclusie was steeds dat vooral jongeren van Marokkaanse (en Antilliaanse) herkomst relatief vaker in aanraking komen met de politie.
Dit leidde vooral in de jaren ’90 tot specifiek beleid, diverse vervolgonderzoeken, stapels notities en heel veel projecten, ook van tal van organisaties uit de Marokkaanse gemeenschap. Er werd geëxperimenteerd met mentoren, buurtvaders, internaten, 8 tot 8 coaches, peergroepen, praatgroepen etc. Er kwamen CRIEMprojecten (Criminaliteit in Relatie tot de Integratie van Etnische Minderheden) en later specifiek beleid en projecten in de gemeenten waar de meeste Marokkaanse en Antilliaanse Nederlanders woonden. In 2012 werd dit beleid voor speciale doelgroepen afgeschaft.
Uit nationaal en internationaal wetenschappelijk onderzoek is de afgelopen jaren steeds vaker gebleken dat de relatieve oververtegenwoordiging van Marokkaanse jongeren in de criminaliteit veel lager uitvalt wanneer rekening wordt gehouden met bijvoorbeeld sociaaleconomische factoren of etnisch profileren door de politie. Ook blijkt dat etnische herkomst, cultuur of religie geen verklarende factoren zijn. Van veel groter belang voor de ontwikkeling van crimineel gedrag zijn wel een gebrek aan sociale netwerken en de zogenaamde straatcultuur.
Sinds 2005 daalt volgens het CBS het percentage geregistreerde verdachten van misdrijven bij alle bevolkingsgroepen. In 2005 was het aandeel verdachten onder personen met een Marokkaanse achtergrond nog 7,4%. In 2017 was dit gehalveerd tot 3,7%.
Hoger opgeleide jongeren
In de loop van de jaren 90 gingen hoogopgeleide jongeren hun eigen organisaties opzetten. Zo kwamen er studentenverenigingen als Eurabia en Khmisa, jongerencentra als Argan en jongerenorganisaties als TANS.
Met de opkomst van het internet ontstonden er rond de eeuwwisseling bovendien diverse online platforms waarop grote groepen, soms wel vele duizenden jongeren met elkaar konden chatten, discussiëren en informatie uitwisselen. Deze fora hebben vooral voor de tweede generatie een sterk emanciperende werking gehad. Voorbeelden hiervan zijn maroc.nl, marokko.nl, yasmina.nl, maghreb.nl en elqalem.nl.
Offline ontstonden er ook nieuwe initiatieven. Voorbeelden hiervan zijn naast de eerder genoemde organisaties van LHBT’ers en Imazighen ook organisaties van en voor Marokkaanse ouderen.
Ook op andere plekken lieten Marokkaanse Nederlanders van zich horen. Zo werden diverse Marokkaanse Nederlanders actief in de gemeenteraden en in de Tweede Kamer, verschenen de eerste Nederlandse romans van hun hand en manifesteerden zij zich steeds meer op podia en in de media.
Toenemende polarisatie
Aan het begin van de jaren ’90 was er sprake van toenemende polarisatie. Dat begon eigenlijk al in 1989 toen Nederlandse media en politici naar aanleiding van de Rushdie-affaire en later de Eerste Golfoorlog (1990-1991) meer en negatievere aandacht gingen besteden aan in Nederland woonachtige moslims.
Ze werden geregeld beschreven als een ‘5e colonne’, als een bedreiging van de verworvenheden van de ‘Westerse beschaving’ en vooral geassocieerd met agressie en terrorisme. VVD-leider Frits Bolkestein en publicisten als Mohammed Rasoel en later Pim Fortuyn waarschuwden voor de islam. Ook kwam er in deze jaren voor het eerst aandacht voor criminaliteit onder Marokkaans Nederlandse jongeren en zorgde de Bijlmerramp (1992) voor meer, maar niet altijd genuanceerde aandacht voor de kwetsbare positie van ongedocumenteerden.
Begin jaren 90 was er ook sprake van een toename van racistisch geweld, meer dan in het verleden ook gericht tegen moslims en moskeeën. Na veel incidenten in Duitsland, maar ook in Nederland, werd op 21 maart 1992 voor het eerst een grote antiracisme
demonstratie georganiseerd. Het KMAN was een van de grote drijvende krachten achter de organisatie van de demonstratie die ook gebruik maakte van het pand van het KMAN. Sindsdien werd rond 21 maart jaarlijks een grote demonstratie georganiseerd door Nederland Bekent Kleur (tegenwoordig door het 21 maart comité).
Burgerschap en minder categoraal beleid
Nadat VVD-leider Bolkestein tijdens een speech in Luzern onder andere had gesteld dat de Europese beschaving hoger staat dan de islamitische, werd door het derde kabinet Lubbers een Nationaal Debat over de Integratie van Minderheden gestart.
In beleidsstukken viel het begrip ‘burgerschap’ steeds vaker. Voor ‘etnische minderheden’, die nu ‘allochtonen’ weden genoemd, betekende dit dat ze minder als onderdeel van een groep werden aangesproken, maar meer als individuele burger, met een eigen verantwoordelijkheid, rechten en plichten.
Doelgroepenbeleid raakte langzaam uit de mode, het nieuwe credo werd: “algemeen beleid waar mogelijk, specifiek of categoriaal beleid waar nodig”.
Zelforganisaties krijgen het moeilijk
Voor veel traditionele zelforganisaties, waaronder de Marokkaans Nederlandse zelforganisaties, betekende deze beleidsveranderingen dat het in de loop van de jaren 90 op veel plaatsen moeilijker werd om financiering te ontvangen voor op integratie gerichte activiteiten, zoals de sociaal-maatschappelijke hulpverlening die via spreekuren werd geleverd. De banenpoolregeling en later de WIW-regeling maakten het voor een deel van de organisaties nog wel een tijdje mogelijk dit soort hulp te blijven bieden. Omdat structurele vormen van subsidie steeds meer werden vervangen door projectmatige subsidies moesten veel zelforganisaties om voldoende middelen binnen te krijgen zich meer en meer gaan richten op activiteiten waar de lokale overheden of fondsen prioriteit aan gaven. Dat waren niet altijd de activiteiten waar de achterban behoefte aan had. Jongerenorganisaties zagen over het algemeen meer mogelijkheden om hun activiteiten te vernieuwen en andere financiële bronnen aan te boren.
Emcemo
Tot de nieuwe organisaties die eind jaren ’90 ontstonden, behoorde ook het Euro-Mediterraan Centrum Migratie & Ontwikkeling (Emcemo) dat ontstond vanuit het KMAN nadat deze organisatie in 1996 in Tanger (Marokko) een conferentie over migratie en ontwikkeling had georganiseerd. In de eerste jaren lag het accent van de werkzaamheden van Emcemo sterk op Euro-mediterrane samenwerking, maar in de loop der jaren is de nadruk meer komen te liggen op Nederland.
Emcemo, met oud KMAN-voorman Abdou Menebhi als drijvende kracht, zet zich in voor emancipatie en participatie, gelijkwaardige deelname aan de samenleving van alle Nederlanders en tegen racisme, radicalisering, antisemitisme en homofobie. Emcemo besteedt zeker de laatste tien jaar ook veel aandacht aan islamofobie en is oprichter van en drijvende kracht achter het Collectief tegen Islamofobie en Discriminatie (CTID).
Integratiebeleid
Vanaf de Contourennota Integratiebeleid Etnische Minderheden (1994) werd het ‘minderhedenbeleid’ voortaan ‘integratiebeleid’ genoemd. Er werd in die nota onder ander gewaarschuwd voor segregatie en gettovorming. Bij het debat over deze nota pleitte de VVD voor actief beleid om islamitische groepen de Nederlandse normen en waarden bij te brengen. Ook werd gesproken over de hoge criminaliteit onder (jonge) allochtonen.
Door het eerste paarse kabinet Kok (PvdA-D66-VVD) werd in 1995 het grotestedenbeleid (GSB-beleid) ingevoerd met speciale aandacht voor wijken in grote steden waar sprake was van achterstanden, criminaliteit en gevoelens van onveiligheid. Hans Dijkstal (VVD) was als minister van Binnenlandse Zaken verantwoordelijk voor het integratiebeleid.
In de jaren ’90 werd ook de Algemene Wet Gelijke Behandeling aangenomen, een uitwerking van artikel 1 van de grondwet. Ook werd de Commissie Gelijke Behandeling ingesteld.
In deze periode trok de arbeidsmarkt aan en daalde de werkloosheid onder Marokkaanse Nederlanders.
Vooral de hoogopgeleiden konden na hun studie direct aan de slag in allerlei sectoren.